Bewegingszin en levenskunst en de bijbehorende pathologie
Op basis van Soesman, Julius, König en Köhler
Het vermogen om waar te nemen dat we bewegen wordt meestal aangeduid als dieptezin of spierzin. Slechts in een bepaald gebied van ons lichaam hebben wij zeggenschap over ons lichaam, namelijk in het vermogen om te bewegen, gerelateerd aan de dwarsgestreepte spieren. Dit vermogen om te bewegen en zich daarin uit te drukken is gebaseerd op het astrale lichaam.
Er ligt een plan ten grondslag aan onze bewegingen en daarmee kan je vanuit bovenzinnelijk standpunt ook zeggen dat de beweging loopt van het doel naar het begin. Zo kun je ook zeggen dat er een levensplan ten grondslag ligt aan ons leven dat verbonden is met onze biografie en met karma en dat ons beweegt, onze levensgeest.
Ieders biografie zit vol met anderen en elk leven zit vol met dingen die je tegenkomt en met dingen die je ontmoet. Deze ontmoetingen hebben de ondertoon van herkenning en terugkijkend hebben we ons daarnaar toe bewogen.
Ons vermogen tot ontmoeting kan afgestompt raken. Om dit vermogen te verzorgen is de euritmie ontwikkeld. We hebben oud karma dat wij herkennen en we kunnen nieuw karma ontwikkelen door nieuwe interesses te ontwikkelen. Spel gaat gepaard met blijheid en levensvreugde en is verbonden met fantasie. Spel is verbonden met groei en ontwikkeling.
Als de speeldrift zich op de voorstellingen richt worden deze los gemaakt uit de ban van de werkelijkheid. Er is een duidelijk verband met de kunst. De gezonde spelsfeer kan gemakkelijk bedorven worden door het wedstrijdelement en de recordzucht. Het tegenovergestelde van het spelen, de jacht, heeft een grote plek gekregen in onze samenleving.
De drang tot spelen is bij kinderen steeds sterk ontwikkeld. Typisch menselijk is ook de drang om de volwassenen na te bootsen. Voor het menselijke leven is het een ideaal om een fijn spelend evenwicht tot stand te brengen tussen idee en materie. Voor elk wezen ligt de oorsprong en de bron van de stroom van onderhoud en herstel van zijn leven in de sfeer van de idee. In de loop van zijn ontwikkeling neemt het echter steeds meer materie op en laat daardoor het materiële ook steeds meer gelden. Is de aanleg er op gericht een ontwikkeling te voltooien die ver in deze richting gaat dan treedt het gevaar op te veel de verbinding met de oorsprong te verliezen.
Zou in onze tijd het spel in de beste zin meer gecultiveerd worden dan zou dit een bescherming zijn tegen de jacht op het materiële. Zoals het kind door het spel de volwassene tracht te benaderen, zo reikt de volwassen mens in zijn spelvorm boven zichzelf uit en reikt uit naar een wereld waar een vreugde is aan de ontplooiing van steeds nieuwe vormen van zijn.
De mens die in de ware zin speelt trekt zich terug uit de uiterlijke werkelijkheid die nu eenmaal alles in onwrikbare vormen dreigt vast te houden en verheft zich tot een toestand waaruit nog allerlei kan ontstaan en kan worden. Kunstzinnig onderwijs en scholing met kunstzinnige middelen tot nieuwe menselijkheid en scheppende vermogens kunnen leiden tot een vernieuwde houding tegenover de wereld.
Op kunstgebied is het mogelijk de verstarring van de materie geheel te overwinnen.
Willen wij werkelijk een weg naar de toekomst banen en werkelijk de taak van het verder voeren van de schepping op ons nemen dan hebben wij het diepste vertrouwen nodig in de hoge betekenis die de kunst voor de wereld kan hebben. De drang tot jagen die meestal uitloopt op een geweldige binding aan de stof en op een behoefte tot macht over de stof, zou op bevordering van het kiemende gericht moeten worden. De jager die zich hierop richt wordt bevrijd uit de ban van stof en zwaarte.
De drang tot spelen zou gewicht moeten krijgen. Tegenover het machtsspel zou het spel uit verantwoording moeten worden geplaatst. Wie deze vorm van spel beoefent gaat diep op iedere vorm van werkelijke problematiek in en wijkt niet terug voordat het zwaarste en het donkerste van het lot van aarde en mensheid door genezend licht is doorstraald.
Alles wat zich in ons ledematen-spierstelsel afspeelt wordt door de bewegingszin onbewust waargenomen. Dit geldt ook voor de beweging bij het spreken die volledig is ingebouwd in de werkzaamheid van het gehele bewegingsstelsel. Door deze verborgen waarnemingsfunctie ben ik niet alleen in staat om mijn fysieke lichaam als bewegingsinstrument te gebruiken, zodanig dat dit fysieke lichaam buitengewoon gevoelig op mijn innerlijke bewegingsimpulsen reageert, dus doet wat ik wil, maar kan ik ook bewegingen in de buitenwereld innerlijk volgen, ze begrijpen, en me erop instellen.
Tegelijkertijd heeft deze hele activiteit van de bewegingszin een bepaalde uitwerking op het algemene levensgevoel, namelijk van innerlijke vrijheid, het vrijheidsgevoel.
Dat we onze biografie zelf schrijven worden we ons door onze bewegingszin bewust. Het geeft ons een onbewuste oriëntatie. Iedere waarneming van een beweging is direct of indirect een waarneming van de eigen beweging.
De bewegingszin is in zijn element bij zinvolle bewegingen die zijn opgenomen in de bewegingsprocessen van de wereld. Dat geeft een gevoel van lichtheid. Als we in onze verhouding tot de wereld tegelijkertijd soevereiniteit en verbondenheid ervaren dan ligt het fundament daarvan in de bewegingszin. In dit fundament ligt het vertrouwen besloten dat we in een uitzichtloze schijnende situatie een nieuwe biografische bewegingsimpuls kunnen oproepen, het roer kunnen omgooien, initiatieven kunnen nemen: Goed dan, de volgende keer beter!
Met onze zelfbewegingszin nemen we ook onze eigen gemoedsbewegingen waar, wat voorwaarde is om met de gemoedsbewegingen van anderen te kunnen mee leven. Op dit niveau is het van belang dat iemand niet door reflexachtige, vluchtige, situationeel bepaalde, onbestendige en onsamenhangende gevoelstoestanden heen en weer wordt geslingerd, maar dat iemand zelf belevend in zijn gevoelswereld staat en op grond van deze belevende activiteit voor samenhang en bestendigheid kan zorgen.
Wij bewegen altijd als totale mens. Iedere bewegingsimpuls roept direct een complementaire bewegingsimpuls in omgekeerde richting op. Als we een arm uitstrekken ontstaat er een energiestroom, astrale stroom, die de beweging als het ware wil terugroepen, waardoor wordt voorkomen dat de beweging haar doel voorbij schiet.
Een dergelijke fijne afstemming speelt zich op het gebied van de gemoedsbeweging ook af. Bij ieder gevoel dat zich in ons roert zijn we als hele mens betrokken. Op een zeer subtiele manier nemen we iedere emotionele verandering van positie waar en daar reageren we instinctief op zo dat de totale samenhang van de ziel behouden blijft. Bij elk optredend gevoel ontstaat in de ziel het tegenbeeld. Tegenover de vreugde ontstaat een nauwelijks merkbare treurige stemming, tegenover de ergernis een zweem van tevredenheid.
Soms echter niet, soms komt een emotionele opwelling te hevig, te plotseling, zodat onze psychische zelfwaarneming overbelast raakt en verblind raakt. Onze levenskunstenaar schiet dan te kort.
Wie met kleine kinderen te maken heeft weet dat hun ‘innerlijke kunstenaar’ zich nog in zijn leertijd bevindt. Het is dan de taak van de ouders om hen matigend en harmoniserend bij te staan. Een verdrietig kind moet getroost worden, een kind dat door het dolle is moet gekalmeerd worden en een angstig kind moet bemoedigd worden. Als we eenmaal volwassen zijn troosten, kalmeren en bemoedigen we ons grotendeels zelf. Dat kunnen we omdat we een subtiel zintuig voor onze eigen gemoedsbewegingen hebben, een soort instinct dat ons waarschuwt wanneer we dreigen uit te glijden, in de put te zakken of buiten onszelf te raken, zodat we een tegenbeweging op gang kunnen brengen.
Bij motorisch beperkte kinderen moet de innerlijke nabootsingskracht gestimuleerd worden door ze zoveel mogelijk te betrekken bij bewegings-, gebaren- en interactiespelletjes om te voorkomen dat ze door hun beperking vereenzaamd raken en in een toestand van schrikachtigheid en apathie terecht komen. Kinderen met een latente bewegingsstoornis kunnen in de kleuterjaren al opvallen met een neiging om zich in zichzelf op te sluiten met bepaalde dwangmatige fixaties, gepaard aan eenzaamheidsgevoelens en een bijna fobisch aandoende contactschuwheid waardoor deze kinderen, zodra zich in de omgang met andere kinderen conflicten voordoen, zich moedeloos en verschrikt terugtrekken.
Bewegingsvreugde die levensvreugde is en groepsdynamica zijn in de kinderjaren twee kanten van dezelfde medaille. Door een gebrekkige nabootsingsactiviteit in de eerste jaren, wat door verschillende oorzaken kan komen, hebben deze kinderen hun bewegingszin onvoldoende ontwikkeld. Daardoor missen ze de door de bewegingszin aangereikte basiszekerheid van innerlijk beleefde vrijheid in relatie tot de wereld. Het gevoel er op de een of andere manier niet bij te horen, sociaal uit de boot te vallen en niet goed te begrijpen wat er eigenlijk gebeurt, is bij hen permanent.
De oorzaak kan bij het kind liggen, maar te veel en te sterke indrukken die een klein kind niet kan verwerken dragen hier ook aan bij. Net zoals te weinig prikkels in de vorm van sensorische deprivatie.
Het kind heeft hulp nodig om oplettend, invoelend en met fantasie deel te nemen aan wat er in de wereld gebeurt in het alledaagse leven. Eurythmietherapie en spraaktherapie zijn goede therapeutische hulpmiddelen.
De eigenbewegingszin heeft volhardende oefening nodig