Elma Thiel

Tastzin en bewustwording en de bijbehorende pathologie

Op basis van Soesman, Julius en König

Met de tastzin nemen we waar dat iets er is. Iets is buiten ons en iets komt tegen ons aan. Er is een grensbeleving. Langzamerhand worden we ons bewust van onze huidmantel. Door de tastzin neemt het kleine kind afstand van het nog totaal één-zijn met de kosmos, om zich langzaam maar zeker als eigen lichamelijkheid te kunnen ervaren. Je krijgt pas bewustzijn als je de kosmos verlaat en er direct weer tegen aan komt. Om tot zelfbewustzijn te kunnen komen moet je ergens buiten staan.
De tastzin heeft een heel bepaalde opdracht voor de mens: we raken los uit het goddelijke geheel en tegelijkertijd ontstaat het verlangen ernaar terug te keren. We gebruiken de tastzin concreet objectief om te ervaren of iets er werkelijk is en innig subjectief om intimiteit uit te drukken.
In het tasten drukt zich het oer verlangen van de mens uit, omdat hij diep van binnen weet dat de tastzin hem ergens van afsluit, ergens buitensluit, waarmee hij toch verwant is. Aanraking is scheiding en verbinding tegelijk. Dat is het heel diepe geheim van de kosmos.
In onze vingers is de tastzin het meest toegespitst. We kunnen vanaf de leeftijd van 2 ½ – 3 jaar onszelf helemaal aftasten. Dat is als het kind Ik gaat zeggen en zijn armpjes lang genoeg zijn.
Daar is het grote geheim van de tastzin, deze begrenzingszin, die ons in het ervaren van het ding tot een eerste ontwaken brengt.
De tastzin speelt bij de opvoeding een enorme rol. Daar zijn talloze voorbeelden van te geven. Van oudsher weet men dat het goed is om kietelspelletjes met kinderen te spelen.
De paradox van de tastzin is dat hij ons buiten de wereld stoot, ook al duurt het vele jaren; we komen tegenover de wereld te staan. En tegelijkertijd is er nog steeds die geweldig intieme drang in ons om ons met de wereld te verbinden. Maar tastend beleven we altijd de teleurstelling, we komen er nooit helemaal in. De wereld wordt voor de tastzin een raadsel.
Rudolf Steiner heeft over het uiteindelijke raadsel van de tastzin gezegd dat de mens nooit tot godsbewustzijn zou komen zonder de tastzin. Zodra wij tasten hebben we het magische gevoel: daar is een wereld waar ik afscheid van heb genomen en die ondoorgrondelijk is. Juist aan het schijnbaar meest fysieke zintuig ervaren we het metafysische. Uit de lichamelijke grondslag kunnen wij tot godsbesef komen.
Contourloosheid geeft onzekerheid.
Bij het ontwaken richten wij onze zintuigen op de omgeving en op ons eigen lichaam. Zo worden wij ons bewust van het zijn van de dingen in onze omgeving en van ons eigen zijn. Bovendien zijn wij bij het waken steeds vervuld van een of andere drang tot activiteit.
Het wakker worden gaat zowel bij de mens als bij de dieren vergezeld van de drang zich te strekken, te spannen en zich op te richten. Een dier en mens die opstaan en hun onderste ledematen gaan gebruiken worden zo actief dat de overgave vanuit de slaap weg is. Elke stap die gedaan wordt is een soort conflict waarbij de omgeving weggestoten en overwonnen wordt en dat is voor elke sprong nog meer.
Bij een wakend dier zijn het gedrag, de houding en de hele aandacht op de omgeving gericht. Het levensproces gaat door, maar wordt in dienst gesteld van de activiteit.
De mens is de grote bewustzijn drager en hij overtreft de hoogste dieren daarin. De menselijke gestalte is er op gericht om het hoofd boven de aarde uit te dragen. Bij het staan is de mens allesbehalve standvastig. Hij zwenkt voortduren om zijn evenwichtstoestand heen en er is een voortdurende waakzaamheid nodig.
De mens kan op elk ding van de omgeving reageren, hij kan elk ogenblik een nieuw begrip vormen. Ons vermogen tot begripsvorming heeft zich ten koste van het instinctleven ontwikkeld. De instincten van de dieren zou men als tot lichaam en gedrag geworden begrip systemen kunnen zien. Ons gedrag zou geheel en al stuurloos worden als wij onze begrippen zouden uitschakelen en zouden trachten om ons als een dier te gedragen. Wij zijn erop ingericht dat ons gedrag door onze gedachten wordt bepaald.
Wij kennen van onszelf schommelingen in de graad van ons bewustzijn. Vanuit dit gezichtspunt is de kuddevorming een interessant fenomeen. Er is een enorm verschil of je iets alleen doet of gezamenlijk. Als je iets alleen doet dan moet je initiatief nemen en sta je tegenover de omgeving. Doet men iets samen dan loopt met het gevaar in een ‘maar meedoen’ verzeild te raken.
Op het gebied van het oordeel bestaat zo iets als waakzucht. Er zijn mensen die zich voortdurend stoten aan dingen die ze opmerken, zodat de behoefte ontstaat zich ermee te bemoeien of hun opvatting onder de aandacht van anderen te brengen. Soms worden langs deze weg ware en grootste dingen bereikt, maar het kan evengoed zijn dat de raddraaier alleen behoefte heeft zijn zelfbewustzijn wat te stijven door zich tegen het gangbare te stoten.
Tot bijzonder fatale dingen kunnen zulke neigingen voeren wanneer ze iemand verleiden tot regelrechte kuddevorming. Dat kunnen we in de politiek zien, bijvoorbeeld bij het nationaalsocialisme. Het gaat daarbij niet meer om het waarheidsgehalte van het oordeel, maar om de krachtwerking ervan. In onze samenleving sluipen tal van gewoonten binnen die uitlopen op een exacte scholing van het dier-zijn.
Een ieder die tegenwoordig de geest zoekt zou gebruik moeten maken van de middelen die de cultuur biedt om zich te scholen tot een volkomen zelfstandigheid in het oordelen. Dit oordeelsvermogen dat hem geheel op zichzelf stelt en in zekere zin eenzaam maakt, zou hij trouw moeten blijven op zijn innerlijke wegen. Alleen door nu eens in eenzaamheid te zoeken en dan weer gemeenschappelijk te streven zal men de geweldige mogelijkheden kunnen ontginnen die onze tijd biedt. Nieuwe gemeenschapsvorming die het Ik-gevoel niet neerdrukken, maar machtig bevorderen zijn mogelijk. Hiervoor is nodig dat er een wil is tot innerlijk luisteren. Niet waarvan men zelf vervuld is, maar het afluisteren wat de situatie verlangt leidt hiertoe. Een grote kracht van vernieuwende daden kan hieruit ontstaan. Bij een ideale gemeenschap is telkens een ander de leider en wel steeds hij die een echt initiatief neemt.
De sfeer van de tastzin is geworteld in ons onbewuste. De tastbeleving ontstaat in het gebied van het gewaarwordingslichaam en ligt daar ten grondslag aan andere zintuigervaringen. Het komt nauwelijks in ons dag bewustzijn. Net zo als angst altijd in ons aanwezig is, maar nauwelijks in ons bewustzijn komt.
Angst is een ongedifferentieerde gewaarwording waaruit vrees, schrikken, onrust en onzekerheid voortkomen. We spreken van angst als een algemene stemming van een verminderde zelfverzekerdheid. Het gevoel van angst is moeilijk te beschrijven. Het treedt op als een gewaarwording van trekken en rukken over de gehele ruimte van het lichaam dat als een wolk ons denken en voelen overschaduwd. Wij worden als gehele mens door deze opstijgende angst doortrokken en des te sterker en intensiever het is, des te duidelijker zijn de lichamelijke reacties. Om te beginnen ontstaat er kippenvel op bepaalde plaatsen, dan richten de haren zich op en breekt het angstzweet uit. Een onzeker beven doortrekt de spieren waardoor de vluchtbeweging wordt verhinderd. Dat voert tot tandenklapperen, tot hartkloppingen en tot versterkte darmperistaltiek. Het gaat om een algemene opwindingstoestand van de ziel die tegelijkertijd diep in het lichamelijke inwerkt. De angstschreeuw van het bestaan doordringt de mens en maakt hem zijn sterfelijkheid bewust. De angst is een uitdrukking van een drempelervaring waarbij de drempel ons niet zichtbaar is, maar wel ervaarbaar.
Tussen de emotie angst, in de diepste grond doodsangst en het gevoel van vrees, uiteindelijk godsvrees ligt een heel scala van reacties. Het hoort bij de opvoeding om de blinde angst om te vormen tot de ziende vrees.
Zoals de tastzin zijn orgaan voornamelijk in de huid heeft zo treden ook de lichamelijke angstsymptomen om voornamelijk daar op.
De angst is aanwezig vanaf onze geboorte. Bij een zuigeling treden angstreacties op als hij zijn fysieke geborgenheid verliest. Angst treedt op waar houvast, geborgen zijn en zekerheid beginnen te wankelen. Elke angst heeft ook een stuk welbehagen/lust. De kietelervaring is er een, evenals het griezelen.
Bij angst gaat het om de bewustwording van een ongedifferentieerd wilsgevoel dat ten grondslag ligt aan alle zintuigervaringen. Waar de zintuigsfeer in de mens zich uitbreidt, aan de buitenkant van ons lijf, daar is voelend willen of willend voelen aanwezig. Het mensenhart reageert op elk willend voelen dat zich vanuit de zintuigsfeer van de huid opheft en we ervaren dan de gewaarwording van angst.
De mens zou zonder tastzin geen godsgevoel hebben. Datgene wat alles doordringt en wat ook in ons binnendringt wat alles houdt en draagt, de alles doordringende godssubstantie komt in ons tot bewustzijn door de beleving van de tastzin.
Angsten treden op als het naar binnen stralende en de ziel vervullende godsgevoel voor langere of kortere tijd is verstoord. Zodra de zekerheid van het zijn ons verlaat ervaren we angst met het centrale orgaan van ons bestaan, het hart. De innige verbondenheid tussen angst en de huid ligt ten grondslag aan het tatoeëren. Daarbij worden tekens in de huid gegrift om de betovering van de angst aan banden te leggen.
In de heil pedagogische cursus beschrijft Rudolf Steiner de situatie als de ziel te weinig verankering aan het lichaam via de tastzin heeft en noemt dit hysterischen Irresein.
Als de oppervlakte van een orgaan te veel doorlaatbaar is voor het Ik en de ziel en te weinig voor zichzelf houdt dan zien we tussen de geboorte en de geslachtrijpheid een symptomencomplex dat gebaseerd is op dat het kind te sterk in de omgeving aanwezig is. Men mag met zijn ziel en Ik tijdens het wakkerzijn maar in een bepaalde mate aan de buitenwereld komen. Anders ontstaat overgevoeligheid. Zo’n mensenwezen leeft veel sterker en intensiever met de omgeving mee dan gemiddeld en dat wordt ook veel sterker in hem gespiegeld. Daardoor ontstaan voorstellingen die pijn doen. Als gevolg van deze pijn veroorzakende voorstellingen ontstaan onrust en beweeglijkheid, omdat men de pijn wil terughouden. Omdat de pijn vermeden wordt vanuit angst worden de gevoelens niet gevat door het voorstellingsleven en daardoor ontstaan depressieve gevoelens.
Deze kinderen kunnen lichte verstoringen in hun gewaarwordingsleven hebben tot aan de zwaarste symptomen van dwangmatige krankzinnigheid. De fixaties van deze kinderen aan bepaalde dingen van de omgeving worden begrepen vanuit het verloren zijn van de zekerheid aan het eigen lijf, met name aan het huidorgaan. Deze toestand gaat met heftige angst gepaard. Elke nieuwe situatie, elk aangesproken worden en elke verwachting wordt door angst begeleid. Daarbij kunnen zich weerstand en koppigheid voegen en er kunnen allerlei fobieën ontstaan.
Behalve directe behandeling van de huid hebben deze kinderen ook baat bij een omgeving waarin zekerheid en religiositeit en liefde aanwezig is.
Veel van de zogenaamde autistische kinderen horen hierbij, maar ook moeilijk opvoedbare kinderen die hun overgevoeligheid en onzekerheid proberen te overwinnen met agressie en gewelddadigheid.

De tastzin heeft eerbied nodig.
 

Elma Thiel
September 2023